Door een zonnestorm is in 1967 bijna oorlog uitgebroken tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Amerikaanse radarsystemen haperden en de Verenigde Staten verdachten de Russen van sabotage.
Bommenwerpers stonden klaar om op te stijgen, maar een paar wetenschappers wisten het leger te overtuigen dat het een natuurverschijnsel was. Daardoor bleef de vrede bewaard.
De wetenschappers werkten destijds voor het Amerikaanse leger. Ze doen hun verhaal in het wetenschapsblad Space Weather. Hun werkgebied, de zon, was toen nog een vrijwel onontgonnen terrein.
Oorlogsdaad
Ze zagen op 18 mei 1967 dat er bijzonder veel vlekken verschenen op het oppervlak van de zon. Zulke vlekken zijn gebieden waar het magneetveld sterker is dan gebruikelijk. Een paar dagen later slingerde de zon daardoor geladen deeltjes het heelal in. Amerikaanse radarsystemen in het Noordpoolgebied, die moesten waarschuwen voor inkomende Sovjet-raketten, deden het ineens niet meer.
Een aanval op die radarapparatuur zou een oorlogsdaad zijn. En de Verenigde Staten stonden al op scherp vanwege de Koude Oorlog. Constant vlogen er gevechtsvliegtuigen met kernwapens rond. Vanwege de storing werden extra eenheden klaargemaakt voor vertrek.
Krachtige zonnestorm
De vliegtuigen bleven uiteindelijk aan de grond, nadat de zonne-onderzoekers hun bevelhebbers hadden uitgelegd wat er gebeurde. Niet de Sovjet-Unie, maar de zon blokkeerde de radar. Toen de zonnestorm na ongeveer een week luwde, werkte de apparatuur weer.
Geladen deeltjes van de zon zorgen op aarde voor het noorderlicht en het zuiderlicht. Die is doorgaans alleen in het poolgebied te zien. Maar de storm van 1967 was zo krachtig, dat het licht in de buurt van Mexico kwam.